Toen Atalja, de moeder van Achazja, hoorde dat haar zoon dood was, besloot ze alle kinderen van de koninklijke familie van Juda ter dood te brengen. Maar Jehosabat, de dochter van koning Joram, haalde een van Achazja’s zonen, Joas, heimelijk weg uit de groep koningskinderen die gedood zouden worden en verstopte hem met zijn voedster in de linnenkamer. Jehosabat was de dochter van koning Joram en ze was getrouwd met de priester Jojada. Ze was dus een zuster van Achazja. Ze wist Joas voor Atalja verborgen te houden, en zo ontsnapte hij aan de dood. Zes jaar hielden zij hem verborgen in de tempel van God, terwijl Atalja het land regeerde.
In het zevende regeringsjaar van Atalja verstevigde Jojada zijn positie. Hij verzekerde zich van de medewerking van de bevelhebbers Azarja, de zoon van Jerocham, Jismaël, de zoon van Jochanan, Azarja, de zoon van Obed, Maäseja, de zoon van Adaja, en Elisafat, de zoon van Zichri, en zij gingen het hele land door om in alle steden van Juda de Levieten en de familiehoofden van Israël op te roepen om naar Jeruzalem te komen. In de tempel van God zwoer de hele gemeenschap trouw aan de koning. Jojada sprak hen als volgt toe:
‘De zoon van de koning zal het land regeren, zoals de HEER met betrekking tot de nakomelingen van David beloofd heeft. Dit is wat u moet doen:
Splits de priesters en de Levieten die deze week dienst hebben in drie groepen. Laat de eerste groep de wacht betrekken bij de poorten van de tempel, de tweede bij het koninklijk paleis en de derde in de Fundamentpoort. Het volk moet zich opstellen op de tempelhoven. Niemand mag de tempel van de HEER binnengaan, behalve de priesters en de dienstdoende Levieten. Zij mogen naar binnen, want zij zijn geheiligd, maar het volk moet het verbod van de HEER in acht nemen. De Levieten moeten hun wapens in de aanslag houden en een hecht kordon rond de koning vormen. Verlies hem geen moment uit het oog en dood ieder die de tempel probeert binnen te gaan.’